Romans - jl. Anjet Daanje
de een loopt al met tien maanden, de ander pas met achttien, had hij zich zorgen gemaakt.
Dat was het deel van het verhaal dat Finn, ook na het tientallen keren te hebben gehoord, nog steeds ontroerde, het deel over zijn trotse, opgeluchte vader. Hij was op dat moment beduidend jonger dan Finn was toen hij zelf vader werd. Pas drie jaar getrouwd met een vrouw die hij al sinds haar veertiende kende, en van wie hij veel hield, maar die hij nog steeds niet begreep. Hij had misschien in stilte gehoopt op een zoontje dat op hem zou lijken, een jongetje om mee te gaan vissen en schaatsen en om samen mee de schouders op te kunnen halen als zijn vrouw het weer eens op haar heupen had. Finn had dat ook wel gewild. Maar hij leerde pas met vijftien maanden lopen en de enige keer dat zijn vader hem meenam op een garnalenkotter werd hij prompt zeeziek.
En zo eindigde het verhaal altijd dat op Finns verjaardag en vaak ook op die van Juno werd verteld. Roos legde Finn naast Juno in het veilige ledikantje, lekker warm met z’n tweeën onder een
dekentje. Ze kuste hem op zijn zachte wang die naar yoghurt met aardbeien rook en deed het licht uit.
Juno en Finn draaiden zich op hun zij en keken elkaar aan. Ze lachten naar elkaar. Beneden hen in de huiskamer plantten twee mannen de Amerikaanse vlag in het maanstof, boven hen hing onverstoorbaar de maan.
© Anjet Daanje, 2016 
II-175 II-176