|
De bomen en palmen
leunen als nieuwsgierige reuzen over het pad.’
(blz. 28) |
We gaan in een van de pri-
elen aan de lotusvijver zitten. Het is een soort tovenaars-
hoed op vier palen.’ (blz. 30) |
Tegen de buitenzijde van
de wand [...] leunen reus-
achtige, donkere, dreigende gedaanten. Ze duwen hun neuzen tegen het beslagen glas’ (blz. 27) |
Alle huizen hebben stemmig engels-rode muren en grijze daken waarvan de uiteinden blij de lucht in wippen.’
(blz. 29) |
|
|
Het water heeft de kleur
van groentesoep. Er drijven
grote plakkaten lotuswor-
tels in en eilanden van groene bladeren met witte
en roze bloemen.’ (blz. 30) |
‘De witte muur met de tralies die om het land is gebouwd zal haar aan een gevangenis doen denken.’ (blz. 29) |
Ook daar draait Elrik schilderijen om [...]. Een lichtpaars veld facelia.’
(blz. 41) |
‘Ik schilder voor haar een geelgroen tarweveld onder een sombere lucht’ (blz. 43) |
|
|