Verhalen & poëzie - Haken en ogen Anjet Daanje
ze naast mij in de collegebank en begon verwoed in haar leren schoudertas te zoeken. Ze was ‘De verschrikking van Dolman’ vergeten. Voordat Jan Lamers, die aan haar andere zijde was gaan zitten, op hetzelfde idee zou komen, stelde ik snel voor dat we mijn exemplaar van Dolman zouden delen. Terwijl professor, ik ben zijn naam vergeten, Verdonk of zoiets, een magere, bleke man die tijdens college de ene sigaret na de andere rookte, over de Tachtigers doceerde, fluisterden wij voortdurend tegen elkaar. Je moeder vertelde dat ze Dolman waarschijnlijk aan iemand had uitgeleend, ze wist alleen niet meer aan wie, of misschien had ze het ook ergens laten liggen. Ze hoopte niet dat het in de tram was, want het was een vreselijk duur boek, wel vijfentwintig gulden. Dat kun je je nu nauwelijks meer voorstellen, maar vijfentwintig gulden was ontzettend veel geld in die tijd, daarvan kon je een maand een grote kamer in de binnenstad huren.
We kregen tijdens het college een paar keer op onze kop omdat we met ons gefluister de andere
studenten stoorden, en uiteindelijk moest je moeder voor straf naar voren komen en staand voor het bord Ik lag en weende om dromen die vervlogen van Kloos voorlezen. Ze hield mijn exemplaar van Dolman in haar ene hand en met haar andere gebaarde ze alsof de regels van de beroemde dichter nadere uitleg nodig hadden. Toen ze het scheuren en wijken van een zware sluier uitbeeldde, sloeg ze bijna de sigaret van professor Verdonk, of Verbaan, ja, het was Verbaan, professor Verbaan, ze sloeg bijna zijn sigaret uit zijn mond. Hij kon nog net een stap opzij doen. We lachten allemaal om professor Verbaan, om Kloos, maar vooral om haar. Ze was zo mooi, je moeder, op een ongekunstelde, argeloze manier, als een gedicht in een dagboek dat niet voor vreemde ogen is bedoeld.
© Anjet Daanje, 2013 
III-39 III-40