Romans - Gezel in marmer Anjet Daanje
‘Lief,’ zegt hij, terwijl hij zacht zijn hand op haar schouder legt. ‘Dit is Norbert Wissink. Hij is kunstrecensent bij de Greefduinse Courant.’
Nan is blij dat Gösta zich eindelijk herinnert dat hij niet alleen naar de vernissage is gekomen. Ze geeft de man een hand. Hij heeft niet het postuur van een kunstrecensent, eerder dat van een havenarbeider, maar zijn handdruk is slap en warm.
‘Dit is de vrouw van mijn leven,’ verklaart Gösta aan Norbert Wissink.
Nan lacht verlegen. Norbert kijkt geïnteresseerd naar haar, alsof het uiterlijk van de vrouw van Gösta Drabbes leven een licht kan werpen op de kunst die hij maakt. ‘Kent u hem al lang?’ vraagt hij beleefd.
Voordat Nan haar mond kan opendoen, antwoordt Gösta al voor haar. ‘Dit beeld is aan haar opgedra-
gen.’ Hij maakt een gebaar naar Vorm met gat IV.
Het is de eerste keer dat Nan daarvan hoort. Ze heeft sterk het gevoel dat ze voor reclamedoeleinden wordt gebruikt.
Gösta vertelt over de maandenlange worsteling met het ontwerp van het beeld, over het schrappen van
alle overbodige details, over de essentie van de materie, over de sublieme eigenschappen van travertijn, en over het uitputtende en inspirerende hakken in steen van de uiteindelijke versie. Nan had van Fabio Grisendi, haar leermeester in Pietrasanta, begrepen dat het wegcijferen van haar eigen prestaties en inbreng bij haar vak hoorde. Maar ze had er nooit bij stilgestaan wat hij daarmee precies bedoelde. Ze is verbluft door de overtuiging waarmee Gösta zich het beeld toe-eigent dat voor haar gevoel ook van haar is. Ze kijkt strak naar hun sculptuur, zodat haar blik niet per ongeluk die van Norbert Wissink kan kruisen, want ze wil Gösta niet verraden. Ze is niet jaloers, ze is alleen verrast door zijn brutaliteit.
‘Wat stelt het voor?’ vraagt Norbert Wissink kritisch, terwijl hij naar Vorm met gat IV tuurt. Hij houdt zijn hoofd schuin alsof hij gelooft dat het beeld van een nieuwe invalshoek zal opknappen.
‘Mijn werk spreekt voor zich,’ verklaart Gösta. ‘Iedereen moet het op zijn eigen manier
II-127 II-128