Romans - Delle Weel Anjet Daanje
Fragment (blz. 48-52)

Fyne blaast de kaarsen uit in de verlaten eetzaal. De laatste gasten zijn vertrokken. Ze zijn in hun auto gestapt en hebben tegen elkaar gezegd wat een geslaagde avond het was, hoe heerlijk ze het eten vonden, de zeetong, de kalfslende, de hazenrug, zo goddelijk, die vergeten ze nooit meer. Tenminste zo stelt Fyne zich het voor. Vroeger zou haar dat ple-
zier hebben gedaan. Nu zegt het haar niet veel meer. Ze zou het allemaal voor haar gasten moeten doen, de beleefde glimlach waarvan ze aan het einde van de avond kramp in haar kaken heeft, het inwilligen van al hun wensen hoe onbeduidend ook, het verrukkelijke eten. Ze zou gelukkig moeten worden van het geluk dat zij hun geeft, dat herinnert ze zich, maar het enige waaraan zij nog voldoening beleeft,
is het idee dat ze alles onder controle heeft, haar personeel, de keuken, de eetzaal. Het is geen middel meer om haar klanten te geven waarvoor ze zijn gekomen, het is een doel op zich geworden.
II-147 II-148